Vanaf die tijd begon Jezus Zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden door toedoen van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden, en dat Hij gedood zou worden, maar op de derde dag uit de dood zou worden opgewekt. Petrus nam Hem ter zijde en begon Hem fel terecht te wijzen:
‘God verhoede het, Heer! Dat zal U zeker niet gebeuren!’ Maar Jezus keerde hem de rug toe met de woorden:
‘Ga terug, achter Mij, Satan! Je zou me nog van de goede weg afbrengen. Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’
Toen zei Jezus tegen Zijn leerlingen:
‘Wie achter Mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en Mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden. Wat heeft een mens eraan de hele wereld te winnen als hij er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? Wanneer de Mensenzoon komt, in gezelschap van Zijn engelen en bekleed met de stralende luister van Zijn Vader, dan zal Hij iedereen naar zijn daden belonen. Ik verzeker jullie:
sommigen van de hier aanwezigen zullen niet sterven voor ze de komst van de Mensenzoon en Zijn koninklijke heerschappij hebben meegemaakt.’